In de Volkskrant van 23 januari staat een uitgebreid artikel over de geschiedenis van het Outbreak Management Team, het OMT, dat als belangrijkadviesorgaan van de overheid diende en dient bij bestrijding van de corona pandemie. Willem Feenstra geeft een overzichtelijk en uitgebreid verslag daarvan, gebruik makend van verhalen die vijf OMT leden hem vertelden . Ik heb daarover al twee blogs geschreven. Ze zijn te vonden op mijn website www.depolitiekedimensie.nl. onder de categorie blogs. Dit is de derde blog.
Het voorgaande
Het OMT moest adviezen geven aan het kabinet over maatregelen ter bestrijding van de pandemie. Dat vroeg een open communicatie tussen de deelnemers over problemen, die op dat moment zo groot en complex waren, dat over de oplossing geen consensus te bereiken viel. Wilde men toch tot één advies komen, dan moest dat een compromis worden. Voor wetenschappers met hoge standaards voor doordachte argumentaties natuurlijk een groot probleem. Maar ook voor het beleid, dat eigenlijk een ondermaats advies krijgt. Zou dat beter kunnen? Moet het altijd via compromissen of kan het anders?
De valkuil van open communiceren
Aan het einde van de zomer moet er een advies worden gegeven over de mondkapjes. tot die tijd hoeft er geen compromis te worden gesloten en hoeft de communicatie niet worden gestopt.
Binnen het OMT zijn de spanningen allesbehalve verdwenen. De mondkapjes zijn niet alleen meer een splijtzwam in de samenleving, ook binnen het adviesorgaan leidt het onderwerp tot steeds verhittere discussies. Overal ter wereld adviseren deskundigen het gebruik ervan te verplichten. In Nederland niet. Een van de belangrijkste aanjagers van de discussie is nota bene de voorzitter van het OMT zelf. Zowel in OMT-vergaderingen als in interviews spreekt Jaap van Dissel zich uit tegen het gebruik van mondkapjes, die volgens hem niet of nauwelijks effect hebben. Als er onderzoeken verschijnen die stellen dat het wél zin heeft, schudt Van Dissel een publicatie met tegengestelde conclusies uit zijn mouw.
Hoewel je zou zeggen dat de open communicatie binnen de periode ervoor tot consensus zou moeten leiden is dat niet het geval. Het tegendeel blijkt waar. Niet zo gek als het misschien lijkt. Als mensen open communiceren hebben ze vrijheid om zelf te bepalen of ze de informatie en de argumenten van anderen overnemen of verwerpen. Die vrijheid kan leiden tot een hoogwaardige consensus, maar ze kan evenzeer leiden tot een vastlopend gesprek, omdat die vrijheid wordt gebruikt om het eigen standpunt te behouden. Jaap van Dissel staat wel bekend als iemand die niet zo gemakkelijk van mening verandert.
De eis van evidence
Er zijn dagen dat Diederik Gommers er helemaal gek van wordt, er zijn ook dagen dat hij moet lachen. ‘Weet je wat het mooie is?’, zegt hij. ‘Ze hebben het bij het RIVM vaak over evidence, dat is dan heel belangrijk. Voor die mondkapjes was zogenaamd geen evidence. Dus, zegt Jaap, kunnen we het gebruik ook niet adviseren. Maar de grap is: voor die anderhalve meter was óók geen evidence – het had net zo goed 70 centimeter kunnen zijn – maar dat adviseren we wél. En als er dan evidence opduikt vóór de mondkapjes, zeggen ze: ja, maar dan houden mensen geen anderhalve meter afstand meer
Al bespot Gommers inconsistenties in de redenering van Jaap van Dissel, de plaats van evidence speelt wel degelijk een rol. Het RIVM heeft als regel dat men zich pas laat overtuigen door redeneringen ten gunste van het gebruik van medicijnen, als empirisch onderzoek dat heeft bewezen. Die regel is onderdeel van de strategie om medicijnen die op basis van niet bewezen claims worden aanbevolen buiten de deur te houden. De open communicatie wordt blijkbaar ingeperkt door eisen die worden gesteld aan het accepteren van bepaalde redeneringen.
We weten het niet
Na heel veel gedoe verschuift het debat van een geschil over de mondkapjes naar een verklaring van dat geschil.
Aan het eind van de zomer redigeert Kluytmans als voorlaatste het advies over mondkapjes. ‘Toen moest er nog één persoon overheen, dat was Jaap. Bij mondkapjes was het punt: we weten het gewoon niet.(vetgedrukt MH) Zo was het ook verwoord in het stuk dat ik doorgaf. In het uiteindelijke stuk was het wetenschappelijke deel weliswaar intact gebleven, maar was het advies zo verwoord dat het negatiever overkwam.’
Een heel opmerkelijke conclusie: ‘we weten het niet’. Een groep zeer deskundige mensen die een niet ophoudend debat voeren, die ieder gelijk proberen te krijgen omdat ieder aanneemt ‘het wel te weten’. De omslag van ‘ik weet het wel’ naar ‘we weten het niet’ komt wel erg laat. Het zegt iets over de manier waarop men in het OMT met meningsverschillen omgaat. Het lijkt erop dat men meer probeert elkaar te overtuigen, dan dat men met elkaar de meningsverschillen onderzoekt, zonder ze te willen opheffen.
De kunst van ‘agreeing to disagree’
Op het moment dat je in een fel debat tot de conclusie komt dat je het met elkaar niet weet dan eindigt het debat. De erkenning dat we het met elkaar niet weten betekent allereerst dat het niet nuttig is elkaar te overtuigen van ieders inzicht. Geen van die inzichten heeft immers een claim op superioriteit. Consequentie van deze conclusie is, dat het gezamenlijke onvermogen om consensus te bereiken niet aan de deelnemers en hun eigenaardigheden ligt, maar aan de complexheid en (voorlopige) onoplosbaarheid van het probleem waarover de discussie gaat. Doorgaan met de discussie kan alleen maar tot een onvruchtbare herhaling van zetten leiden. Hoe maak je met elkaar gebruik van dit inzicht?
De eerste stap bestaat uit ‘agreeing to disagree’, de gedeelde acceptatie van het gegeven dat je verschillend denkt. Je verwijt het meningsverschil niet meer aan de ander, maar aan de complexheid van het probleem. Je voorkomt met elkaar niet alleen een doodlopende discussie, maar ook een voortijdige en onterechte consensus, die jer alleen maar op het verkeerde pad brengt. Weten dat je iets niet weet is een heel belangrijke vorm van kennis.
Naar een consensus over dissensus
Als je het eenmaal eens bent over het oneens zijn en pogingen tot wederzijdse overtuiging zinloos blijken, dan opent zich een nieuwe mogelijkheid voor overleg. Al zijn de verschillende opvattingen beperkt, ze hoeven daarmee niet waardeloos te zijn. Het eerste wat mogelijk wordt is een gezamenlijke poging om de verschillende meningen samen zo goed mogelijk te vergelijken.
In het OMT hadden de deelnemers met elkaar, in open communicatie de verschillende inzichten, voor en tegen mondkapjes zorgvuldig naast elkaar hebben kunnen zetten. Zo hadden ze het met elkaar gedeelde omschrijvingen kunnen vinden van de verschillende opvattingen, van de overeenkomsten ertussen en van de verschillen. Ze zouden daarmee consensus hebben gekregen over hun dissensus.
Naar één advies met meerdere scenario’s
Had men in het OMT zo’n consensus over de dissensus bereikt, dan zou men dit als basis hebben nemen voor het ontwikkelen van een gezamenlijk advies. Geen advies met één scenario als compromis, maar een omschrijving van twee scenario’s, voortkomend uit de verschillende oordelen over mondkapjes. Elk van die scenario’s zou voort zijn gekomen uit één van de contrasterende opvattingen. Elk van de scenario’s had men meedenkend met elkaar kunnen omschrijven. Elk zo mogelijk bijgesteld om voor de ander zo aanvaardbaar mogelijk te worden.
Gemiste kansen
De besluitvormingsstructuur waarbinnen het OMT opereerde richtte zich op adviezen met één scenario. Binnen die structuur was men gedwongen om compromissen aan te bieden. Ik denk dat het beter was geweest om bij belangrijke onenigheden de onderlinge geschillen te benutten om verschillende scenario’s te bieden en het maken van keuzes over te laten aan de regering, de beslissende instantie. Voor de OMT leden vroeg dat de kunst om samen blijvende onenigheden te onderkennen en te accepteren. Van de beslisser, de regering dus vroeg het de kunst om vanuit andere argumentaties dan die van het OMT de knoop door te hakken en de eigen verantwoordelijkheid als eindbeslisser te nemen.