Inleiding
Jan den Boer, geestelijk verzorger in de krijgsmacht was werkzaam in het Schoolbataljon in Ermelo, zag zich geconfronteerd met een extreem misbruik van macht door de instructeurs, waarvan de vrouwelijke leerlingen voortdurend het slachtoffer waren. De positie van de instructeurs was zo sterk en de zijne zo zwak, dat het nutteloos zou zijn echt in gevecht daarover te gaan. Hij accepteerde heel pragmatisch de grenzen van zijn mogelijkheden, maar liet zich binnen die grenzen door zijn moraal leiden om zo veel mogelijk schade te voorkomen. Hij liet zich leiden door een politiek-moreel kompas dat ik moreel pragmatisme noemde. Hoe ging het verder?
De strijd aangaan: een kleine opening
In de pauze van een van de geestelijke verzorgingslessen die ik geef aan militairen die in de ziekenboeg werken komt er een meisje (Loesje) naar me toe met de mededeling dat ze me wil spreken over iets wat haar dwars zit. Ze moet de volgende week intreden op een instructiecompagnie omdat ze uitgerevalideerd is, maar wil absoluut niet naar de bedoelde compagnie. Daar wil ze een gesprek over aangaan en wil van mij advies hoe ze dit het beste kan aanpakken. We besluiten gelijk die zelfde middag tot dat gesprek.
Loesje is erg zenuwachtig en vraagt me wel tien keer de garantie dat niets van dit gesprek naar buiten gaat, althans dat het haar niet zal schaden, dat haar naam niet genoemd wordt. Ze vertelt dat ze eergisteren bij het eindfeest geweest is van de vorige lichting en dat ze daarna met een grote groep leerlingen nog naar een cafeetje in het dorp is gegaan om tot in de late, dan wel vroege uurtjes de bloemetjes buiten te zeggen.
Het was bijzonder gezellig tot laten we zeggen een uur of een, daarna sloeg de alcohol toe en werd de sfeer wat platter en zeker minder gezellig. Tijdens die latere uurtjes hadden zich enkele instructeurs gevoegd bij de groep van overwegend meiden en die begonnen zich in toenemende mate op een vervelende wijze op te dringen en mondeling de meiden lastig te vallen. De opmerkingen gingen vooral in de richting van seksuele handelingen die de meiden moesten uitvoeren bij de instructeurs, zodra zij hersteld waren van hun blessures en zich zouden melden op de instructiecompagnie waar zij, instructeurs, de dienst uit maakten. Loesje voelde zich steeds meer onder druk gezet en ze raakte bevangen door angst. Dat kon toch niet de bedoeling zijn van opgeleid worden tot militair en ze besloot zich aan dit groepsgebeuren te onttrekken door met twee vriendinnen op te stappen.
Ook al hadden ze veel gedronken, ze kon nog goed nadenken over wat er gezegd werd en op terugweg naar de kazerne (drie kwartier lopen) spraken ze er veelvuldig met elkaar over. Halverwege de terugtocht liepen ze langs een strook bos waar geen afrastering was en ontwaarden een zestal mensen, drie mannen en drie vrouwen, die daar op de bosgrond aan het vrijen waren, waarbij toen ze dichterbij kwamen drie mannelijke instructeurs herkenden van de eerder genoemde instructiecompagnie en drie vrouwelijke leerlingen. Dit gecombineerd met het eerdere verhaal van die avond greep Loesje naar de keel. Dit nooit.
Zoals vaker het geval zal zijn geweest komt een leerling met een verhaal, dat, werd het naar buiten gebracht een turning point zou kunnen zijn. In het gesprek dat zich ontwikkelt zien we hoe de angst voor represaille andere dames ervan weerhield om zelfs maar in gesprek met Jan te gaan. Loesje zit in het nauw. Ze wil absoluut niet naar de door haar zo gevreesde compagnie met zijn instructeurs. Ze moet wat doen, maar durft niet. Voor Jan een moment, waarop hij wachtte, kan hij Loesje zo ver krijgen dat ze melding wil doen van wat ze meemaakte?
Nader doorvragen bij Loesje leverde op dat wat ze gezien had, zowel vrijwillige seks had kunnen zijn als een groepsverkrachting. Ze kon niet tot een eenduidig beeld komen. Mijn eerste aanzet was haar geruststellen. Het kon niet zo zijn dat ze met deze ervaring zo maar op de betreffende instructiecompagnie geplaatst zou worden. Maar dan had ik wel haar toestemming nodig om iets van haar verhaal te gebruiken om te voorkomen dat ze daar geplaatst zou worden. Ik kon dat in algemene termen verwoorden, Loesje had traumatische dingen meegemaakt, of misschien anders nog, intimiderende dingen meegemaakt. Haar angst kreeg ik niet zomaar weg en ze ging akkoord met de dingen benoemen in algemene zin.
Zo dicht erbij, en dan toch…… Je ziet hoe moeilijk mensen het kunnen hebben om zich te ontworstelen aan onderdrukkende macht. Met een repressieve strategie die dingen afdwingt en die tegelijk voldoende angst opwekt om vooral niet in verzet te gaan tegen dat afdwingen. Gelukkig bleek het hele gebeuren niet alleen door Loesje en andere meiden te zijn opgemerkt.
De strijd aangaan: en nu raak
Een dag later gaf ik les aan een groep van een der instructiecompagnieën en wat schetst mijn verbazing. Drie mensen lopen over van verontwaardiging. Wat zij hadden meegemaakt hadden ze niet voor mogelijk gehouden. Zij vertelden plenair in de groep in volstrekt andere bewoording een vrijwel identiek verhaal als van Loesje. Zij hadden een fractie eerder de plaats in het bos gepasseerd waar de eerder genoemde zes bezig waren en wisten met naam en rang te vermelden wie wat deed en hoe dat die avond tot stand was gekomen. Toen ik vroeg naar hun bereidheid om eventueel met die zaak naar buiten te treden waren ze van harte bereid om hun namen daaraan te verbinden en zo kon ik met het verhaal van Loesje in mijn achterhoofd toch de zaak bij de Bataljons Commandant neerleggen ter advisering en met de vraag of dit gestopt kon worden. Leerlingen hadden recht op een opleiding waarin ze niet lastig gevallen zouden of konden worden. Loesje bleef dan buiten beschouwing terwijl er structureel toch iets zou gebeuren.
Eindelijk kon het verhaal naar buiten worden gebracht. Maar dat moest wel doordacht gebeuren. De verdedigingslinie van de instructeurs was een realiteit. Zou Jan zonder meer naar de commandant stappen, dan zou die, geschokt maar toch nog steeds in goed vertrouwen contact opnemen met de instructeurs, die dan gelegenheid zouden hebben om tegenzetten te doen, o.a. door leerlingen te bedreigen en tot tegenspraak te dwingen. Jan realiseerde zich dat en paste zijn reactie daarop aan.
Alvorens ik met dit verhaal naar de Bataljons Commandant ging deed ik nog iets. Ik had namelijk in het recente verleden gemerkt dat die de vuile was het liefst binnen hield en koos voor een zogenaamde doofpotcultuur. Dat kon toch niet zo zijn dat als er mogelijk sprake zou zijn van verkrachting of verregaande seksuele intimidatie naar leerlingen dat het verzwegen zou worden.
Ik besloot het “Bureau Vertrouwensvrouw van de Krijgsmacht” te informeren via de telefoon. Deze organisatie is zeer nauw verbonden aan het Directoraat Generaal-Personeel van de Krijgsmacht en adviseert rechtstreeks de Bevelhebber. Ik informeerde hun met het uitdrukkelijk verzoek nog even op de achtergrond te blijven en indien zou blijken dat de zaak in de doofpot belandde zij op het net zouden komen. Een zelfde gesprek voerde ik met de Koninklijke marachausse, afdeling zedendelicten, met de mededeling dat drie leerlingen aangifte kwamen doen van mogelijk strafbare feiten. Later bleek dat in totaal zes mensen, drie mannen en drie vrouwen aangifte hadden gedaan van die nachtelijke escapades.
De Bataljons Commandant reageerde met ontsteltenis en zou zich beraden op te nemen stappen. Hij garandeerde absolute veiligheid voor de tot dan nog steeds niet genoemde Loesje door haar toe te staan langer te verblijven in de Rem-groep, zodat ze later in kon stromen in een andere instructiecompagnie waar geen intimiderend kader bekend was. Loesje is verder in de gevolgde procedure niet meer voorgekomen en heeft de opleiding naar behoren en tevredenheid afgemaakt. De, naar later bleek, zes aangevers/sters hebben geen nare of vervelende zaken ondervonden van deze aangifte.
Het invloedspel van de Geestelijk Verzorger
Zodra leerlingen bereid zijn om te spreken over het gebeurde in het schoolbataljom verandert de situatie. Jan krijgt als Geestelijk Verzorger in eens de ruimte om, zonder vrees zijn geheimhoudingsplicht te schenden de problematiek aan de orde te stellen. Hij moet nu een actie ondernemen, maar wel via een goede anticipatie op te verwachten verdedigingsacties. Hij kent de verhoudingen, hij weet dat de kaderleden bij het eerste signaal de pelotonscommandant inschakelen, de leerlingen onder druk kunnen zetten en vervolgens onder dreiging met verwijdering het zwijgen opleggen. Om te voorkomen dat de pelotonscommandant direct naar de kaderleden zou gaan, maakt hij enkele doordachte keuzes.
- Hij zoekt eerst contact met het Bureau Vertrouwensvrouw en de marechaussee, en pas daarna met de pelotonscommandant.
- Hij vraagt hen even te wachten met acties. totdat hij met de pelotonscommandant heeft gesproken.
- Hij kan de pelotonscommandant nu vertellen dat er acties van buiten komen, en voorkomen dat die buiten die acties om conrtact opneemt met zijn kaderleden.
- Daarmee ontneemt hij de kaderleden de mogelijkheid om de pelotonscommandant voorhun verdediging in te schakelen.
- en hij helpt Loesje.
Een doordachte actie van een politiek bekwame speler.
Moreel pragmatisme vraagt politiek vermogen
We zien een Geestelijk Verzorger, die zich laat leiden door een complex politiek-moreel kompas, moreel pragmatisme. Hij vermijdt daarmee het onhandige en onrealistische kompas, van het moralisme, en voorkomt een al te pragmatische invoeging in een machtspel van anderen en medeverantwoordelijkheid voor wat zij aanrichten. Het morele pragmatiscme dat hem leidt vraagt wel een groot vermogen om het spel met macht doordacht en op een effectieve manier te spelen. Jan beschikt duidelijk over dat vermogen.
Politiek vermogen van A is nodig om in interactie met anderen om te kunnen gaan met de invloed die zij uitoefenen, op elkaar en op A zelf. A moet daarvoor de interactie en het spel van andere spelers goed kunnen ‘lezen’. En hij moet aanvullend in staat zijn om zelf geen speelbal te worden in het spel van die anderen, maar zelf zijn keuzeruimte te overzien en uit de mogelijke alterntieven een doordachte en verantwoorde keuze te maken.
Professionals en macht, tenslotte
De casus van het Schoolbataljon gaat over een specifieke situatie in een specifieke organisatie, het leger. Ondanks die specificiteit is het een voorbeeld van problemen, die heel algemeen voorkomen. In elke organisatie speelt macht een rol en kan ze een destructieve vorm aannemen. Niet in de vorm van crimineel gedrag, maar wel als spel, dat door wantrouwen geleid wordt en wantrouwen oproept. Elke organisaties kent ook zijn professionals, die dat zien, die afstand willen houden en toch meegesleept. Dat kan in confrontatie met mede-professionals, zoals de kaderleden in de casus. Het kan ook in confrontatie met een leiderschap dat macht misbruikt, of met bestuurders en hun complexe politieke spel.
Het verhaal in deze casus laat zien, dat professionals zonder hun professionele standaards op te geven toch mee kunnen doen in de machtsspelen in hun werksituatie. Dat vraagt wel een passend politiek-moreel kompas, moreel pragmatisme. Lokkend moralisme is een gevaar, pragmatisme is een valkuil. Maar om moreel pragmatisme in praktijk te kunnen brengen is wel politiek vermogen nodig, dat helpt om in interactie mert anderen het spel met macht dat dit vraagt doordacht en verantwoord te kunnen spelen. Accepteren daarvan is een eerste stap.